Een sprookje is in oorsprong een mondeling overgeleverd volksverhaal waarin vaak magie een rol speelt en een beroep wordt gedaan op de fantasie van de lezer of luisteraar.
Omstreeks 1806 begonnen
Jacob Grimm (1785-1863) en zijn broer Wilhelm (1786-1859) sprookjes
te verzamelen. Op 21 december 1812 verschenen de eerste sprookjes in
boekvorm. Inmiddels is hun verzameling het op één na
bekendste boek ter wereld. Na de bijbel is er geen ander boek dat
meer gelezen, gedrukt en vertaald is. Er zijn wereldwijd ongeveer 26
miljoen bundels verschenen in meer dan 160 verschillende talen.
Het eerste deel van de "Kinder- und Hausmärchen" verscheen op 24 december 1812 en bevatte 86 sprookjes. Het tweede deel met 70 sprookjes verscheen twee jaar later in 1814. Vanaf 1819 verschenen bijgewerkte en verbeterde drukken en in 1822 kwam nog een derde deel gereed, de zogenaamde "Anmerkungen" - een lijvig boekwerk met aantekeningen van de gebroeders Grimm zelf over de herkomst en de betekenis van de verzamelde sprookjes. Tot slot verscheen in 1856 een tweede, herziene en vermeerderde uitgave, die de basis vormt voor bijna alle vertalingen en de daarop volgende drukken. Hierin staan alle 200 sprookjes plus de zogenaamde 10 kinderlegenden. De sprookjes van Grimm zijn en blijven ongekend populair. Wie kent niet Roodkapje, Doornroosje, Hans en Grietje of Assepoester? |
In het begin was dat
wel anders. Van de eerste oplage uit 1812 (uitgegeven door de
Realschulbuchhandlung in Berlijn) werden slechts 900 exemplaren
gedrukt en het heeft meer dan drie jaar geduurd voordat ze verkocht
waren. Van deze eerste druk zijn nu nog maar drie exemplaren
overgebleven. Het kostbaarste exemplaar ligt in het Brüder Grimm
Museum in Kassel: daarin staan handgeschreven aantekeningen over
wanneer de sprookjes zijn opgeschreven en door wie ze werden
verteld. |
Toen Brentano het plan opvatte om sprookjes voor kinderen uit te geven, waren de gebroeders Grimm dadelijk bereid hem hun verzameling af te staan. Het manuscript is echter nooit gebruikt en dook een eeuw later in de bibliotheek van een klooster in Ölenburg pas weer op. In 1924 en 1926 zijn deze kostbare verzamelingen in druk verschenen. Het verschil tussen de sprookje van Grimm en Brentano zit hem in de bewerking. Waar Jacob zo getrouw mogelijk de mondelinge overleveringen weergaf, herschiep Brentano ze naar eigen smaak tot kunstzinnige vertellingen. |
Ondertussen rijpte bij Jacob het plan om een krant uit te geven onder de titel "Oudduitsche Verzamelaars", waarin niets anders zou worden opgenomen dan sagen opgetekend uit de volksmond. Hij deelt dit aan Brentano mee en ofschoon deze eerst zeer ingenomen was met het plan, schijnt hem toch later de wijze van uitgeven te hebben afgeschrikt. Hij zweeg verder op de brieven van de gebroeders Grimm, zodat ze er tenslotte van afzagen. Achim von Arnim bleef echter tot het uitgeven van hun werk aansporen en in 1812 was het dus eindelijk zo ver. Brentano's sprookjes werden pas na zijn dood in 1847 uitgegeven door Guido Görres en leken in geen enkel opzicht meer op de oorspronkelijke aantekeningen, die hem door de gebroeders Grimm waren verstrekt. Het waren sierlijke, lange, vaak romantische verhalen geworden, waaraan alle eenvoud ontbrak. Des te strenger hielden de gebroeders Grimm aan de eenvoudige volksvertelling vast en in hun voorwoord heet het: "Wat onze wijze van verzamelen betreft: het is ons in de eerste plaats om nauwgezetheid en waarheid begonnen. Wij hebben er namelijk niets van onszelf aan toegevoegd, geen situatie of trekje van een sage verfraaid, maar hun inhoud zo weergegeven als wij die hadden ontvangen." |
Op deze manier was in Duitsland nog niets
verschenen; ze waren altijd slechts als stof gebruikt om grote
verhalen te maken, passende in het heden. De gebroeders Grimm hadden de mening dat in deze kinderlijke vertellingen overblijfselen uit de oudheid, voortzettingen van Germaans bijgeloof en heldensagen verborgen waren. Uit de aantekeningen blijkt hoe nauwkeurig en trouw de broers werkten: vaak staat er een naam, datum en plaats aangegeven, zoals bijvoorbeeld "Doortje 13 October 1811 in de tuin" of "Doortje 19 Januari 1812 bij de kachel in het tuinhuisje". Doortje was de toen 16-jarige Dorothea Wild (1795-1867), één van de zes dochters van de apotheker Wild. Zij was Lotte Grimms vriendin en werd in 1825 Wilhelms vrouw. Doortje had deze sprookjes gehoord van 'de oude Marie', een weduwe die in de apotheek van Kassel werkte. Ook de Westfaalse familie Haxthausen was een belangrijke bron voor de gebroeders Grimm (vooral Werner (1780-1842), die zelf ook oude volksliederen verzamelde en Jacob en Wilhelm heeft uitgenodigd bij hem langs te komen). |