|
|
|
Maastricht,
een oude Romeinse stad met een rijke geschiedenis. De zuidelijkste
post van Nederland, zwaar bevochten in oorlogen die er hebben
gewoed. Een stad met voor die tijd ingenieuze verdedigingswerken
als de omwalling en het tunnelstelsel onder de stad. Maastricht
leek in die tijd meer op een groot fort dan een stad.
Typerend
zijn ook de vele ambachtsgilden en de huisnijverheid. Maastricht
is dan ook de eerste stad van Nederland die is geïndustrialiseerd.
De stad van waar de fabrieken van Petrus Regout hebben gestaan,
met afzet die over de gehele wereld reikte.
Hoe kwam het dat
Maastricht zo snel en zo fors zich ontwikkelde als
industriestad?
Korte Geschiedenis Maastricht |
|
Oorlog
|
Vrede
|
Rol van de Fransen (1794-1815) Veel veranderde toen de Fransen kwamen in 1794. Ze maakten niet alleen een einde aan de twee herigheid van Maastricht, waarbij de stad ondergeschikt was aan zowel de bisschop van luik als de staten Generaal in Den Haag. Ook zorgde ze ervoor dat Maastricht niet langer in een verre uithoek van Nederland lag. Ze maakten de stad tot hoofdstad van het nieuwe departement Nedermaas. Dat omvatte zowel Belgisch als Nederlands Limburg en telde 250.000 inwoners. Doordat ze de religieuze ordes de stad uitjoegen, kwamen veel gebouwen vrij voor andere bestemmingen. ![]() De begijnen moesten uit de Zwingelput (nu “studenten zaken”). Het Bonnefanten klooster (nu universiteitsbibliotheek) werd een kledingmagazijn. Het Franciscanenklooster (nu universitair bestuursgebouw) veranderde eerst in een tehuis voor armen en later een gevangenis. Ook keken de Fransen anders tegen het fenomeen stad aan. Begrippen als inwoneraantal en verdedigbaarheid speelden voor hen minder grote rol. Economische bedrijvigheid, aansluiting op wegen en kanalen en de aanwezigheid van natuurlijke grondstoffen werden belangrijker. ![]() De Fransen waren al bedreven in het maken van kaarten en het bijhouden van allerlei statistieken over bijvoorbeeld economische bedrijvigheid en verspreiding van ziektes. Mede op basis daarvan ontwikkelde ze plannen om wegen aan te leggen en kanalen te graven. |
Infrastructuur: Begin 19e eeuw was de infrastructuur nog redelijk middeleeuws in Maastricht. Er waren geen auto’s, treinen of boten. De mensen vervoerde zichzelf of hun spullen in koetsen. Even later werden dat bakfietsen. Wegennet: Het wegennet in die tijd stelde ook niet veel voor voordat de Fransen met hun plannen kwamen. Er kwamen plannen voor 2 nieuwe wegen. De eerste moest van St-Truiden naar Wesel lopen via Tongeren, Maastricht (om de stad heen), Maaseik en Venlo. De tweede van Maastricht, via Gulpen en Vaals naar Aken. Uiteindelijk zijn stukje bij beetje de routes aangelegd die in 1824 helemaal voltooid was. In 1829 tot aan 1854 verbeterde men de verbindingen naar de hand van de ligging van de industrie. Waterwegen: Vanwege de extreem wisselende waterstanden was de Maas vaak onbevaarbaar, daarom dat in 1824 een begin was gemaakt aan een kanaal langs de rivier van Maastricht tot aan ’s Hertogenbosch. In 1826 zou het als Zuid-Willemsvaart voltooid worden. Met de aanleg van de Zuid-Willemsvaart kreeg Maastricht een echte haven, het speciaal uitgegraven Bassin aan het eind van de Boschstraat. Toen in 1850 de Belgische regering geld gereed maakte kwam er ook een kanaal van Maastricht tot aan luik. In 1920 vaarden ruim 20.000 schepen deze routes. Trein: Het eerste station was aan de St. Antoniuslaan dat pas in 1846 gereed was. In 1856 werd de eerste spoorbrug gerealiseerd. Het eerste Traject was in 1953, met Duitse deelnamen tot stand gekomen. Namelijk het Maastricht-Aachen traject. In 1861 kwam de verbinding Maastricht-Luik en 4 jaar later Maastricht-Venlo. Luchtvaart: In 1919 bereikte de nog jonge luchtvaart Maastricht. De N.V. Internationale luchtwegenvervoersonderneming wilde op de St. Pietersberg een luchtvaartterrein aanleggen maar de gemeente voelde daar niet voor. Met de komst van de avontuurlijke Fransman Duchereaux, die zich in 1921 op de Griend vestigde kreeg Maastricht toch nog een eigen vliegveldje. Pas na de 2e wereldoorlog kwam er een internationaal vliegveld dat nu heden Maastricht-Aachen Airport is. |
Ontstaan &
Ontwikkeling van de Industrie: De arbeider: Toen in 1794 de Fransen kwamen, maakten die een einde aan alle dwang van de ambachten. Zij werden kort en goed opgeheven. Voortaan kon iedereen die dat wilde een eigen bedrijf beginnen. Het gevolg was dat allerlei beunhazen schoon hun kans zagen, van het ambachtelijke werk weinig overbleef. De door Fransen zo hooggeroemde vrijheid bracht voor de arbeider alleen maar ellende. De 19 eeuwse arbeider was niet meer dan een domme goedkope kracht. Door de snelle bevolkingstoename waren er zoveel arbeiders, dat de lonen vanwege het grote aanbod laag konden blijven. Bovendien waren arbeiders makkelijk te vervangen, omdat zij in de opkomende fabrieken niet veel ambachtskennis nodig hadden. De Fransen brachten ook een middel mee om arbeiders in bedwang te houden. Wie werk wilde hebben kreeg het zogenaamde livret, een werkmansboekje. Daarin tekende de baas aan of de arbeider goed of minder goed aan zijn werk voldeed. Zonder dat boekje met een goede aantekening was het niet mogelijk voor de werknemer van baan te veranderen. Een arbeider werd op die manier min of meer de slaaf van zijn baas. De eerste fabrieken: Al in 1775 had de drukker Lekens net buiten de Helpoort de eerste Maastrichtse fabriek gesticht, de papierfabriek Het Ancker. De vrijheid van ondernemen die de Fransen in 1794 brachten, deed anderen volgen. Gunstige factoren daarvoor waren de vele grote gebouwen die leeg stonden en het voorhanden zijn van goedkope arbeidskrachten. De vele kloosters in de stad waren in 1797 opgeheven en ontstonden voor een appel en een ei te koop. De uit Suriname afkomstige fabrikant Rigano begon inde kloostergebouwen van de Calvariënberg een katoenfabriek. In 1799 kwam er een lantaarnfabriek in de kapel van het complex. Zij maakten een uitstekend product, dat in Parijs en de Hollandse steden de straten verlichtte. Toen omstreeks 1840 de hoofdstad een grote bestelling plaatste, werden de lantaarnpalen via de Zuid-Willemsvaart verscheept. In en na de Franse tijd bleef het aanvankelijk kwakkelen met de industrie in Maastricht: er waren te weinig geschoolde arbeiders en er was te weinig interesse om kapitaal in fabrieken te steken. In 1816 begon de actieve en inventieve Maastrichtenaar Hanckar een lakenfabriek aan de Vijf Koppen en later in een fabrieksgebouw op de Bonnefantenbleek bij de waterpoort De Reek, waar nu het conservatorium staat. Omstreeks 1833 was de fabriek in volle fleur; aan zestien weefgetouwen werkten veertig werklieden. Drijfkracht leverde eerst het water aan de Jeker en daarna een in 1832 geplaatste stoommachine, de allereerste in Maastricht. Hanckar bezat ook nog een volmolen in het Maastrichtse gehucht Weert, die na 1840 werd omgebouwd tot papierfabriek van Thielens en Schrammen. |
Het zwakke
punt van Hanckar’s activiteiten was zijn te beperkte
afzetgebeid. De enige grote afnemer was het garnizoen van de
vesting Maastricht. Tijdens de Belgische opstand (1830-1839) was
dat garnizoen zeer groot en dus floreerden de zaken. Daarna ging
het bergaf.
Een brand in 1840 Hankar’s hele
fabriek in de as legde. De fabriek werd vlot herbouwd, maar de oude bloei kwam niet terug. In Maastricht ging het in de jaren 40 van de 19e eeuw toch al slecht en dat deed ook Hanckar geen goed. Na een opleving in de jaren vijftig en zestig werd de fabriek in 1869 geliquideerd. Arbeidsverhoudingen: Een fabriek als die van Hanckar was geen groot bedrijf. Dat was in de eerste helft van de 19e eeuw zelden het geval in Maastricht. In 1816 telde de stad met haar 18.000 inwoners 252 bedrijven en bedrijfjes met in totaal 1.283 arbeiders. Daarvan werkten er 300 in een fabriek van militaire uitrustingstukken. In die ene grote fabriek en een viertal drukkerijen kregen arbeiders toen het hoogste loon: 94 cent. Het slechts betaald kregen de thuiswerkende kousenbreiers: 28.5 cent per uur. Ook in latere jaren bleven de fabrieken over het algemeen klein. In 1817 stichtte de gebroeders Phillips in de Wolfstraat een fabriek van snuiftabak, doe ruim een eeuw later werd voortgezet als tabaksfabriek aan de Tongerseweg waar nu winkelcentrum Carré ligt. In 1834 begon Cartissier in Wyck een fabriek van bekleurd glas. Claereboets maakte behangpapier op een binnenterrein aan de brusselsestraat waar nu het LGOG en statschutterij gevestigd zijn. De ijzerfabriek Van Oppen werd in 1858 gebouwd op grond van de zusters Onder de Bogen aan de Kommel, ongeveer ter hoogte van de bushalte. Aan de grote looierstraat stond de fabriek van Coenegrachts die spijkers, zeep en zout produceerde en op 2 september 1868 volledig uitbrandde. Het waren over de gehele stad verspreid liggende kleine ondernemingen. Ook de vele brouwerijen bleven in de 19e eeuw klein. Rond 1900 waren er niet minder dan 36 brouwers actief in Maastricht. De arbeidsverhoudingen waren patriarchaal. In het grootste deel van de 19e eeuw waren de standsverschillen nog niet zo groot, omdat rijk en arm in de stad nog door elkaar woonden. De baas en dikwijls ook zijn familieleden werkten gewoon mee in het bedrijf. De werktijden waren lang, maar dat was overal en in alle bedrijfstakken het geval, bijv. ook de ambtenaren op de bureaus van gemeente en provincie. Het arbeidstempo lag bovendien niet hoog, er werd niet gejakkerd. Maandag vieren was populair. Wie op die dag niet verscheen, verloor natuurlijk zijn loon, maar velen moeten dat voor lief hebben genomen. |
Opkomst Petrus Regout: In die ongunstige jaren van beleg (1830-1839), toen Maastricht als een eiland temidden van Belgisch gebied lag, ontstond in de stad een industrie die een eeuw lang het industriële klimaat zou bepalen: Glas en Aardewerkfabriek van Petrus (Pie) Regout (1801-1878), sinds 1899 een NV. Onder de naam Sphinx. Regout dreef met zijn moeder een winkel in glas en aardewerk, maar door de afsluiting van de stad had hij moeilijkheden met de invoer van zijn waren uit België. In 1834 besloot hij daarom voor zichzelf te beginnen met de fabricage van glas en in 1836 van Aardewerk. Vanzelfsprekend op kleine schaal, zoals alle Maastrichtse bedrijven in die tijd, maar Regout had een gat in de markt ontdekt en zijn onderneming groeide voorspoedig. In 1851 had hij al 665 arbeiders in dienst in zijn fabriek aan de Boschstraat. Daar kocht hij in 1863 voor 50.000 gulden de terreinen en gebouwen van het voormalige klooster van de zusters penitenten, zodat hij mogelijkheden kreeg om zijn fabriek uit te breiden. Regout was niet alleen een actief, maar ook een inventief man. Tal van initiatieven zijn van hem uitgegaan. Hij liet in zijn fabriek waterleidingen aanleggen, richtte een bedrijfsbrandweer op en een eigen gasfabriek. Hij pleitte voor de aanleg van een spoorlijn naar Aken met een station dat centraal gelegen moest zijn aan de Boschpoort en niet ver weg in Wyck, waar de industrie er niets aan had. Natuurlijk waren de voorstellen van Regout niet alleen ingegeven door de liefde voor de stad, ook eigenbelang speelde een rol. De stad had er echter grotelijks profijt van kunnen trekken, bijv. van zijn voorstel om gas aan de stad te leveren en water uit zijn waterleiding. De grote vijand van Regout was burgemeester Pyls. Als het een idee van Regout was, zei de gemeente op voorhand al NEE! De gemeente bouwde liever voor 44.500 gelden een eigen gasfabriek. Geld dat de gemeente ook beter had kunnen gebruiken. Regout was in alles een man van zijn tijd: een zelfbewuste, geslaagde burgerman, conservatief, zeer gehecht aan de paus en koning, wat plat burgerlijk van smaak en patriarchaal in de omgang met zijn arbeiders. Hij richtte voor hen een ziekenkas en harmonie op en zijn gouden huwelijksdag in 1975 mocht het gehele personeel meevieren tijdens een dagje Vaeshartelt, het buiten onder Weert/Itteren waar de familie woonde. |
In de bedrijfsvoering van zijn fabriek was hij, zoals al zijn tijdgenoten-ondernemers, eveneens patriarchaal. Dat is hem door het nageslacht hoogst kwalijk genomen. Tot kort geleden werd hij gezien als de oorzaak van alle sociale kwalen die Maastricht in de 19e eeuw teisterden: korte levensverwachtingen, lage lonen, lange arbeidstijd, slechte werkomgeving, slechte huisvesting. Dat heel geïndustrialiseerd West-Europa in die dagen onder dezelfde problemen leed, zagen zijn critici over het hoofd. Regout stak zijn geld en werkkracht niet alleen in de productie van glas, porselein en aardewerk. Samen met anderen vatte hij in 1834 de fabricage van spijkers op in de latere spijkerfabriek Thomas Regout, in 1842 maakten hij ook geweren. Zijn zonen werden de stichters van bedrijven als de porseleinfabriek Louis Regout (1883), die thans MOSA heet en van de nu niet meer bestaande fabriek in Limmel(1891). Een oude zakenvriend van Regout ,Wijnand Nicolaas Clermont, was de mede oprichter van de gewerenfabriek. Later kregen de heren ruzie en werden bittere concurrenten. Clermont richtte in 1851 samen met zijn zwager Charles Chainaye en grotendeels Belgisch kapitaal de Société Céramique op, een aardewerkfabriek die bij Regout geschoolde arbeiders wegkocht door hogere lonen te bieden. ![]() In 1855 werkten op De Sjerremik, zoals het bedrijf in het Maastrichts heette, al 242 man. Na elkaar een eeuw lang beconcurreerd te hebben, gingen de fabriek van Regout en de Société Céramique in 1958 een fusie aan. Dat leidde in 1963 tot het einde van de aardewerkproductie op het Céramique-terrein. Thans de rest van het machtige fabriekscomplex ten zuiden van het waterpoortje in Wyck nog slechts de villa van de directeur, de Wiebengahal bij het Bonnefantenmuseum en de bordenfabriek. In dit stadsdeel was gedurende de periode 1853-1867 nog een aardewerk gevestigd, nl. die van de veelzijdige ondernemer N.A. Bosch. |
Officieel
een eind aan Maastricht als Vestingstad. Maastricht ontwikkelde zich tot de eerste industrie stad van Nederland. Hierdoor ontstond weer een chronisch ruimtegebrek binnen de stadsmuren. De muren stonden een verdere ontwikkeling van de stad ernstig in de weg. In de jaren 1867-1868 vond de grote ontmanteling plaats van de verdedigingswerken, dit gebeurde om plaats te maken voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreidingen. Gelukkig zag men op tijd de grote historische waarde van de stadsomwalling in zodat een gedeelte bespaard bleef van de sloop. De woningnood: De grote toestroom van arbeiders naar Maastricht deed de stad aan het begin van de 20e eeuw uit haar voegen barsten. In 1800 telde de stad 18.000 inwoners, 1850 waren dat er 25.000 en tijdens WO I 40.000. Dat alles bij een gelijkblijvende oppervlakte van de gemeente binnen de middeleeuwse wallen en nauwelijks nieuwbouw van woningen. De van elders in Europa bekende oplossing was grotere huizen opdelen in twee- en eenkamerwoningen: in grotere tuinen achter de bestaande huizen werd een 2e huis gebouwd, dat eveneens werd volgestouwd met mensen. Maar het was allemaal bij lange na niet genoeg en leidde bovendien tot sloppenvorming. De leefomstandigheden waren vaak zo érbarmelijk, dat Lhoest constateerde dat arbeiders in de fabriek een beter onderdak vonden dan thuis. De gemeente deed niets aan de woningnood en daarom namen de fabrikanten zelf het heft in handen. Regout begon als eerste. Nadat hij aan het Lindenkruis leegstaande garnizoenbarakken had opgekocht en omgevormd tot arbeiderswoningen, bouwde hij in 1863 naar Frans voorbeeld een ‘cité ouvrière’. Deze voor zijn tijd uiterst moderne huurkazerne was zeven verdiepingen hoog en stond in de Sint-antoniuslaan. De ‘Groete Bouw’ heeft tot 1938 dienst gedaan, veel te lang om zijn aanvankelijk goede naam te behouden. De misstanden die later ontstonden, zijn de initiatiefnemer echter niet aan te rekenen. Regout was met Lhoest, Marres en Rutten in 1877 ook medeoprichter van de Maastrichtse Bouwvereniging, een particuliere organisatie die woningen voor arbeiders bouwde aan de Herbenusstraat, het Lindenkruis en de Statensingel. Na de eeuw wisseling werd tussen 1902 en 1929 een vijftal woningcorporaties opgericht, waarvan Sint Servatius (1902) en Beter Wonen (1915) de eerste waren. |
Industrie in de 20e eeuw: Tot de eerste wereldoorlog ging het de grote industrieën voor de wind. Tijdens de oorlog werden zij afgesneden van het buitenland. De import van grondstoffen werd heel moeilijk en de export viel weg. Daarna is het eigenlijk decennia lang niet meer goed gekomen, ondanks een korte opleving in de jaren twintig. Spoedig volgde immers in 1929 de grote wereldcrisis en in 1940 de tweede wereldoorlog. De werkloosheid steeg met ongekende hoogten: in 1938 liefst 18% van de gehele beroepsbevolking, bij een landelijk gemiddelde van 4%. Daar waren twee oorzaken voor aan te wijzen. De industrie had een zeer eenzijdig karakter, zij was uitsluitend gericht op massaproductie. De arbeiders waren te weinig geschoold om meer differentiatie in het productenpakket te kunnen aanbrengen. Nieuwe grote industrieën in Maastricht, zoals Zinkwit (1879), de cementfabriek ENCI (1922), de rubberfabriek Ceylon (1939), het waren allemaal producenten van massagoed. Zij konden de in de jaren twintig met veertig procent gedaalde werkgelegenheid niet compenseren. Bovendien hoefde er maar een kleine verstoring van de wereldmarkt te komen en een hele bedrijfstak zakte weg door overproductie, kortere werktijden, sluiting zelfs. Na de tweede wereldoorlog is daar langzamerhand verbetering in gekomen. Door allerlei oorzaken nam de betekenis van de grote industrie in Maastricht af en daalde het aantal ongeschoolde fabrieksarbeiders. De in de oorlog weggebombardeerde Zinkwit in Limmel kwam zelfs helemaal niet meer terug. De scholing van de aangroeiende bevolking werd aanzienlijk beter en opende de mogelijkheid steeds meet werk te scheppen in de dienstensector, vooral in de horeca en het toerisme. ![]() Slotconclusie: |