|
Wat is pdd-nos?
PDD-NOS,de afkorting betekent:
Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified. Dit
is een ontwikkelingsstoornis, waarbij het grootste probleem is
dat de kinderen, zich niet in kunnen leven in een ander persoon.
Ze zijn erg op zichzelf gericht, en hebben vaak meerdere
achterstanden op emotioneel, sociaal en motorische
gebieden. Pdd-nos dient gebruikt te worden als er een
beperking is in de ontwikkeling van sociale vaardigheden of in de
verbale en nonverbale communicatievaardigheden, indien er sprake
is van stereotiep gedrag, terwijl niet voldaan wordt aan de
criteria voor een specifieke pervasieve
ontwikkelingsstoornis. Met andere woorden indien men vaststelt
dat er kenmerken van autistisch gedrag aanwezig zijn maar deze
niet specifiek genoeg zijn om de diagnose autisme of asperger te
stellen.
De psychologische term PDD-NOS is de afkorting
van Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified.
In het Nederlands wordt dat ongeveer vertaald als: een in alles
(alle gebieden van de hersenen en daardoor dus het gedrag)
doordringende Ontwikkelingsstoornis, die niet op een andere
manier (psychologisch) te benoemen is.
Het is een
zogenaamde 'ondergrens' conditie, waarin sommige, maar niet alle
kenmerken en symptomen van autisme of een andere duidelijk
omschreven ontwikkelingsstoornis (zoals Rett's stoornis,
Asperger's stoornis of Childhood disintegrative disorder) zijn
geïdentificeerd of behaald. De symptomen zijn dus niet
ernstig genoeg om de (onderste) grens van de criteria van autisme
te kunnen behalen. Daardoor kan de diagnose van autisme niet
worden gesteld, maar de patiënt kan niet als 'normaal'
worden geclassificeerd. Aan deze patiënten wordt vervolgens
de 'ondergrens' diagnose PDD-NOS gesteld.
PDD-NOS wordt
vaak niet correct benoemd als kortweg PDD. De term PDD benoemt de
familie van condities waartoe autisme en PDD-NOS allebei behoren.
PDD zelf is nooit een diagnose, terwijl PDD-NOS dat wel is.
De
term Pervasive Developmental Disorder - Not Otherwise Specified
(PDD-NOS), wordt soms ook nog wel eens (verouderd) aangeduid als
'atypische persoonlijkheidsstoornis', 'atypische PDD' of
'atypisch autisme'.
PDD-NOS is opgenomen in het
Amerikaanse psychologische handboek, de DSM-IV-TR, om gevallen te
omvatten waarbij er een aantoonbare tekortkoming is in sociale
interactie, communicatie en/of stereotype gedragpatronen of
interesses, maar wanneer de volledige kenmerken voor autisme of
een andere duidelijk benoemde PDD niet zijn gehaald. Het dient
benadrukt te worden dat deze 'ondergrens' conditie daardoor
impliciet wel benoemd is, terwijl er toch geen specifieke
richtlijnen voor het stellen van een diagnose PDD-NOS bestaan.
Terwijl tekortkomingen in relaties met leeftijds-genootjes en
ongewone gevoeligheden kenmerkend zijn, vertonen de sociale
vaardigheden minder gebreken dan bij autisme het geval is. Het
gebrek aan definities voor deze relatief heterogene groep van
kinderen levert problemen op voor het wetenschappelijk onderzoek
naar deze condities.
Het beperkt beschikbare bewijs lijkt
er op te wijzen dat kinderen met PDD-NOS pas later onder
professionele aandacht komen dan het geval is met kinderen met
autisme, en dat intellectuele tekortkomingen minder gebruikelijk
zijn. Het kind is dus 'normaler' dan een kind met autisme en valt
daardoor minder op.
Symptomen/signalen/kenmerken
Deze
kinderen hebben tekortkomingen in hun sociale vaardigheden.Ze
kunnen moeilijk overweg met leeftijdgenootjes. verder vertonen ze
vaak ook tekortkomingen in communicatie. Ze weten soms zelf niet
wat ze zeggen, ze kunnen soms hele moeilijke woorden gebruiken,
die niet bij de leeftijd passen en klinken als "kleine
volwassenen" heel vaak hebben ze ook een heel monotoon
stemgebruik. Veel voorkomende stereotype gedragingen/fixaties
zijn: steeds dezelfde handelingen doen, geinteresseerd in een
bepaald onderwerp en dan daar alleen maar over kunnen praten. En
tenslotte zie je veelal een afwijkend beeld van fantasie en
werkelijkheid.Alle dingen lopen vaak door elkaar heen, ze kunnen
een sprookje of verhaaltje letterlijk nemen en geloven dat het
ook echt gebeurd is. Er zijn hele grote verschillen in
gedrag: Afzijdig en in zichzelf gekeerd. Laat wel contact toe
maar zoekt het niet uit zichzelf. Overdreven beleefd en de
bewegingen zijn houterig en stijf.
Echter is het per kind
verschillend hoe de ontwikkeling verloopt. Sommige kinderen
hebben een normale intelligentie, anderen kunnen daarin ook nog
achter zijn. Het hangt ook af van het karakter van het
kind. Kinderen met autisme of PDD-NOS variëren heel erg
in hun vaardigheden, intelligentie en gedrag. Sommige kinderen
spreken niet, anderen hebben slechts een beperkte spraak, die
vaak zich herhalende zinsdelen, gesprekken of gespreksonderwerpen
inhouden (echolalie). Kinderen met een wat betere taalvaardigheid
hebben toch vaak de neiging om maar over een kleine reeks
onderwerpen te praten en hebben problemen met abstracte
concepten. Zich herhalende speelvaardigheden, een beperkte
hoeveelheid interesses, terwijl beperkte sociale vaardigheden ook
vaak ook waar te nemen zijn. Ongewone reacties op zintuiglijke
informatie (bijv: harde geluiden, licht, bepaalde texturen of
kleuren van voedsel of kledingstukken) zijn ook regelmatig
aanwezig.
Tekortkomingen in sociaal gedrag
Sommige
heel jonge kinderen met PDD-NOS hebben de neiging om oogcontact
te vermijden en maar weinig interesse te vertonen in de
menselijke stem. Ze zullen gewoonlijk niet hun armen heffen om
opgepakt te worden, zoals kinderen dat normaal gesproken wel
doen. Het lijkt wel of genegenheid hen maar weinig uitmaakt en ze
vertonen tevens zelden duidelijke gelaatsuitdrukkingen. Als
gevolg hiervan gaan ouders vaak denken dat hun kind misschien
slechthorend of slechtziend is. In kinderen met minder ernstige
tekortkomingen is het gebrek aan sociale terugkoppeling minder
duidelijk zodat het pas aan het licht zal komen als het kind een
jaar of twee, drie is.
Jonge kinderen met PDD-NOS zullen
een tekort aan oogcontact blijven vertonen, maar ze kunnen
kietelen leuk vinden of ze kunnen passief fysiek contact
accepteren. Ze zullen geen typisch aanhankelijk of aanhalig
gedrag ontwikkelen en het kan lijken dat er een gebrek bestaat om
zich emotioneel te binden. Ze zullen hun ouders gewoonlijk niet
door het huis volgen. De meeste van die kinderen vertonen
gewoonlijk niet de normale angst voor verlating of voor vreemden.
De kinderen kunnen een vreemde bijna net zo vrij en ongedwongen
benaderen als ze dat bij hun ouders doen (hiervoor gebruikt men
soms de Engelse term Active but Odd). Veel van deze kinderen
vertonen een gebrek aan interesse voor het zijn bij of spelen met
andere kinderen. Ze kunnen zelfs andere kinderen actief
vermijden.
Later in hun jeugd zullen zulke kinderen een
grotere bewustheid van of gehechtheid krijgen aan hun ouders en
andere bekende volwassenen. Toch zullen sociale problemen blijven
voortduren. Ze zullen nog steeds moeilijkheden houden met
deelname in groepsspelletjes en met het vormen van diepe,
gelijkwaardige relaties. Sommige kinderen met minder ernstige
vormen van PDD-NOS kunnen wel degelijk betrokken raken bij
spelletjes met en van andere kinderen.
Als deze kinderen
ouder worden, kunnen ze zich aanhankelijker en vriendelijker gaan
gedragen met hun ouders en broertjes en zusjes. Ze zullen echter
nog steeds problemen houden met het begrijpen van de complexiteit
van sociale relaties. Sommige individuen met minder ernstige
tekortkomingen kunnen een hang naar (een oppervlakkige)
vriendschappen vertonen. Maar het duidelijke gebrek aan reacties
op de interesses en emoties van vriendjes en andere mensen, en
tevens het onvermogen om humor te begrijpen, zal vaak tot
resultaat hebben dat deze kinderen dingen zeggen of doen die de
ontwikkeling van vriendschappen vertraagt.
Beperkingen
in non-verbale communicatie
Als ze nog jong zijn
kunnen kinderen met PDD-NOS het concrete gebaar ontwikkelen
waarbij ze ouders bij de hand pakken en hen zo het object
aanwijzen dat door hen gewenst is. Ze doen dit vaak zonder de
normale daarbij behorende gelaatsuitdrukking. Kinderen met
PDD-NOS doen gewoonlijk niet mee aan spelletjes die imitatie
inhouden. Ze zullen minder dan normale kinderen het gedrag van
ouders nadoen en komt het proces van wederkerigheid (belangrijk
voor de opvoeding) moeilijker tot stand.
In hun midden of
late kindertijd zullen zulke kinderen weinig gebaren gebruiken,
zelfs wanneer ze de gebaren van anderen wel redelijk begrijpen.
Sommige kinderen kunnen wel imitatiespelletjes ontwikkelen, maar
deze neigen dan tot, soms eindeloze, herhaling.
In het
algemeen kunnen kinderen met PDD-NOS blijdschap, angst of
boosheid vertonen. Maar ze vertonen dan vaak alleen de extreme
vorm van die emoties. En ze zullen bovendien ook niet vaak de
gelaatsuitdrukkingen gebruiken die normaal bij subtiele vormen
van emotie passen.
Beperkingen in het begrijpen van
spraak
Het begrip van spraak bij kinderen met PDD-NOS
is in verschillende mate beperkt. Dit hangt af waar het kind zich
precies op de brede schaal van PDD-NOS bevindt. Zij die naast de
PDD-NOS ook nog eens geestelijk achterlopen, kunnen mogelijk
nimmer meer dan een beperkt begrip van spraak ontwikkelen.
Kinderen met minder ernstige beperkingen kunnen eenvoudige
instructies opvolgen indien deze gegeven worden in een directe
context of worden gegeven worden met ondersteuning van gebaren
(bijv: zeg tegen het kind dat hij het glas op tafel moet zetten,
terwijl vervolgens naar de tafel wordt gewezen). Indien de
beperking milder is kan het zijn dat slechts het begrip van
subtiele of abstracte betekenissen is aangetast. Humor, sarcasme
en zegswijzen (bijv: het regent pijpenstelen) kunnen al zeer
verwarrend zijn voor kinderen met zelfs de lichtste vormen van
PDD-NOS.
Beperkingen in de ontwikkeling van
spraak
Veel kinderen met PDD-NOS brabbelen niet of
zullen in hun eerste levensjaar beginnen met brabbelen, maar
daarna stoppen. Wanneer het kind wel spraak ontwikkelt, zal deze
vaak abnormaliteiten vertonen. Echolalie (schijnbaar nutteloos
herhalen van woorden en zinsdelen) kan de enige vorm van spraak
zijn die deze kinderen zich eigen maken. Alhoewel echolalische
spraak zeer duidelijk kan worden uitgesproken, kan het kind zelf
slechts een zeer beperkt idee hebben van de betekenis. In het
verleden werd wel gedacht dat echolalie geen echte functie had.
Recente studies hebben echter aangetoond dat echolalie wel
degelijk verschillende functies kan hebben, zoals zelfstimulatie
(wanneer het kind steeds maar weer dezelfde woorden of zinsdelen
uitspreekt zonder enig communicatief doel - alleen maar omdat het
goed voelt); als een stap tussen het verbaal en non-verbaal zijn
van een kind; of zelfs als een (niet begrepen) manier om te
communiceren (Prizant & Rydell, 1993). Andere kinderen
ontwikkelen wel het juiste gebruik van zinsdelen. Dit gaat echter
vaak gepaard met het verwisselen van het onderwerp in de vroegste
stadia van de ontwikkeling van de spraak (bijv: als het kind
gevraagd wordt 'Hoe gaat het met je?', dan zal hij of zij
antwoorden 'Het gaat goed met je'.).
De daadwerkelijke
productie van spraak kan beperkt zijn. De spraak van het kind kan
op die van een robot lijken, gekarakteriseerd door een monotone,
uitdrukkingsloze uitspraak met weinig variatie in toonhoogte,
verandering van klemtoon of emotionele expressie.
Problemen
met de uitspraak zijn vrij normaal bij jonge kinderen met
PDD-NOS, maar dit deze nemen vaak wel af als het kind ouder
wordt. Er kan een zeer groot contrast zijn tussen duidelijk
uitgesproken echolalische spraak en slecht uitgesproken spontane
spraak. Sommige kinderen hebben een zangerige of zingende spraak
met vreemde lange klanken, letters of woorden. Uitspraken kunnen
in een vragende vorm gesteld worden. Vreemde ademhalingsritmes
kunnen bij sommige kinderen staccatospraak tot gevolg
hebben.
Abnormale grammatica is ook vaak aanwezig in de
spontane spraak bij kinderen met PDD-NOS. Als gevolg daarvan
kunnen onderstaande afwijkingen optreden: · Zinnen
kunnen telegrafisch (kort en monotoon) en verstoord zijn; ·
Woorden die gelijk klinken of vrijwel gelijke betekenis hebben
kunnen door elkaar gehaald worden; · Sommige objecten
kunnen naar hun gebruik benoemd worden; · Nieuwe
woorden kunnen worden verzonnen; · Voorzetsels,
naamvallen en onderwerpen kunnen uit zinnen worden weggelaten of
verkeerd worden gebruikt.
Als kinderen met PDD-NOS toch
een functionele spraak ontwikkelen, dan kunnen ze het soms niet
op een normale wijze gebruiken. Zulke kinderen hebben dan de
neiging om vast te houden aan zich herhalende zinsdelen. Hun
spraak zal in het algemeen gen of nauwelijks verbeelding,
abstractie of subtiele emotie overbrengen. Ze hebben gewoonlijk
problemen om over iets anders te praten dan datgene wat binnen de
directe context ligt. Ze kunnen buitenproportioneel praten over
het onderwerp dat hen speciaal interesseert en kunnen steeds maar
weer op datzelfde onderwerp terugkomen of over hetzelfde stukje
informatie praten wanneer het onderwerp weer ter sprake komt. De
betere individuen kunnen stukjes informatie over wat hen
interesseert uitwisselen met een gesprekspartner, maar wanneer
het gespreksonderwerp verschuift, zullen ze zich verloren voelen
en zich gaan terugtrekken aan sociaal contact. Gewoon
'koetjes-en-kalfjes-gepraat' mist. Daarom geven zij vaak de
indruk om 'tegen' iemand te praten in plaats van 'met' iemand.
Zij zijn gewoonlijk de buitenbeentjes in een groep.
Problemen
met de communicatie
Kinderen met PDD-NOS hebben
vrijwel allemaal problemen met communicatie. Dit heeft zijn
invloed op zowel de receptieve (ontvangende) als de expressieve
(uitende) functies van communicatie. De problemen met
communiceren uiten zich in het verwerken van de auditieve
zintuiglijke informatie (het op de juiste wijze samenvoegen van
informatie vanuit verschillende zintuigen), het begrijpen van
sociale interacties en cognitieve onbuigzaamheid. Veel individuen
hebben bovendien problemen met het zich herinneren van geluiden
en de daarbij behorende woorden. Als gevolg daarvan hebben zij
een beperkte woordenschat en hebben problemen om taal te
gebruiken in verschillende sociale situaties.
Ongewone
gedragspatronen
De ongewone reacties op hun omgeving
van kinderen met PDD-NOS kunnen verschillende voor iedere ouder
herkenbare vormen aannemen. Hieronder worden de zaken verder
uitgediept.
1. Verzet tegen verandering Veel kinderen
raken overstuur wanneer er een verandering optreedt in hun
vertrouwde omgeving. Zelfs bij een kleine verandering in hun
normale routine kunnen ze behoorlijk overstuur raken. Sommige
kinderen zetten bijvoorbeeld auto-tjes of andere objecten op een
rijtje en raken al erg van streek wanneer dat rijtje wordt
verstoord. Pogingen om hen andere activiteiten aan te leren
kunnen actief worden tegengewerkt. 2. Ritualistisch of
compulsief gedrag Ritualistisch of compulsief gedrag behelst
veelal strakke routines (bijv: het beslist willen eten van
bepaald voedsel of het dragen van speciale kleding) of zich
steeds herhalende acties, zoals handzwaaien of vingermaniertjes
(bijv: draaiende of zwiepende bewegingen van handen en vingers in
de buurt van het gezicht). Sommige van die kinderen ontwikkelen
schijnbaar nutteloze bezigheden en kunnen onnoemelijk veel tijd
besteden aan het uit het hoofd leren van weers- of
verkeersinformatie, hoofdsteden of de geboortedata van alle
familieleden. 3. Abnormale gehechtheid en abnormaal
gedrag Sommige kinderen ontwikkelen een intense gehechtheid
aan vreemde objecten, zoals lege batterijen, putdeksels of
filmrolletjeshouders. Andere kinderen kunnen geobsedeerd zijn
door bepaalde aspecten van hun geliefde objecten, zoals textuur,
smaak, reuk, kleur of vorm. 4. Ongewone reacties op
zintuiglijke prikkelingen Veel kinderen met PDD-NOS lijken
teveel of juist te weinig te reageren op de prikkelingen van hun
zintuigen. Het lijkt soms dat ze slechthorend of slechtziend
zijn. Hierdoor worden deze kinderen onterecht doorverwezen voor
het ondergaan van gehoortesten of ogentesten. Sommige kinderen
met PDD-NOS vermijden goedmoedig vriendelijk fysiek contact, maar
zullen met veel plezier deelnemen aan woeste stoeipartijen.
Sommige van die kinderen trekken hun voorliefde voor een bepaald
voedingsmiddel tot in het extreme door, waarbij het geliefde
voedsel overmatig wordt gegeten. Sommige kinderen beperken hun
dieet tot een kleine selectie voedingsmiddelen, terwijl anderen
zulke innemers zijn dan ze niet eens weten wanneer ze voldaan
zijn.
Andere lichamelijke gebreken
De
typische motorische ijkpunten (bijv: gooien, vangen, schoppen)
kunnen vertraagd zijn, maar zullen in de meeste gevallen binnen
de normale grenzen vallen. Jongere kinderen met PDD-NOS hebben
gewoonlijk problemen met handigheidjes die imitatie inhouden,
zoals het klappen in de handen. Veel van deze kinderen zijn
overactief, maar dit lijkt in de meeste gevallen minder te worden
in en na de puberteit. Kinderen met PDD-NOS kunnen lichamelijke
gedragingen vertonen als grimassen, handzwaaien, handdraaien,
teenlopen, vooroverlopen, springen, sprinten, rennen,
body-rocking, heen-en-weer zwaaien, hoofdrollen of hoofdslaan. In
sommige gevallen vertoont het kind dit gedrag slechts af en toe,
in andere gevallen wordt het gedrag steeds vertoond. Het
hoofdslaan zorgt er voor dat vaak verhoogde concentraties aan
lichaamseigen morfines worden aangetroffen. Deze endorfines
onderdrukken pijn en werken verslavend. Het kind met PDD-NOS
zorgt er op deze wijze voor dat het zich 'lekker'
voelt.
Intelligentie en cognitieve gebreken
Gewoonlijk
scoren kinderen met PDD-NOS goed in testen die manipulatieve of
visuele vaardigheden of het korte termijngeheugen vereisen,
terwijl ze het vaak een stuk minder doen bij opdrachten die
symbolische of abstracte gedachten of stapsgewijze logica
vereisen. Het proces van leren en denken vertoont dus de
verwachte tekortkomingen, voornamelijk in het aandachtsveld van
imitatie, begrip van gesproken woorden en gebaren, flexibiliteit,
ontdekken, leren en toepassen van regels, en het gebruiken van
aangeleerde informatie. Toch vertoont een deel van de kinderen
met PDD-NOS een uitmuntend niet-intelligent geheugen en tevens
speciale vaardigheden in muziek, mechanica, wiskunde en
lezen.
Omdat kinderen met de ernstige vormen van PDD-NOS
zonder functionele spraak zijn, dan wel op geen enkele andere
wijze te testen zijn, vragen sommige onderzoekers zich af of het
testen van hun intelligentie wel nut heeft. Bovendien heeft men
bij vervolgstudies vastgesteld dat een deel van de kinderen grote
verbeteringen gaat vertonen in andere ontwikkelingsgebieden
zonder dat er een aantoonbare verandering in hun IQ heeft
plaatsgevonden. Vervolgstudies hebben ook vastgesteld dat
zwakzinnigheid, indien deze bij de eerste diagnose was
vastgesteld, lijkt te blijven bestaan. Kinderen met een laag IQ
vertonen een nog sterker beperkte sociale ontwikkeling. Zij
hebben meer de neiging om ongewone sociale reacties te vertonen,
zoals het aanraken of besnuffelen van mensen, alsmede
ritualistisch gedrag of zelf-mutilatie.
De laatste
stukjes informatie
De emotionele expressie van
kinderen met PDD-NOS kan vervlakt zijn of niet passen bij de
situatie. Ze kunnen, zonder aanwijsbare redenen, schreeuwen of
ontroostbaar snikken op het ene moment, terwijl ze even later
kunnen giechelen of hysterisch lachen. Aan echt gevaar, zoals
langsrazende auto's of indrukwekkende hoogten wordt nauwelijks
aandacht besteed, terwijl het kind plotseling bang lijkt te zijn
voor een ongevaarlijk object. Raak ze per ongeluk even aan en
kunnen ze onredelijk kwaad worden, maar knal per ongeluk met de
koppen keihard tegen elkaar en ze zullen lachen. Opzet en ongeluk
bestaan niet in hun wereld.
Tenslotte dient hier nog een
laatste groep van symptomen te worden genoemd, de 'tics'. Tics
(frequent oogknipperen, grimassen, schokken met het hoofd of
schouders, kuchen, keelschrapen, enz) komen veel voor en worden
beschouwd als een (dominant) erfelijke kwaal. Als tics gedurende
langere tijd voorkomen, dan wordt daar de term Syndroom van
(Gilles de la) Tourette (ook wel afgekort tot GTS) aan verbonden.
De tics nemen vaak toe onder invloed van spanningen en stress.
Tics komen vaak voor in combinatie van ADHD, De combinatie van
zwakzinnigheid of een andere ontwikkelingsstoornis (dan ADHD) met
tics wordt toch ook wel regelmatig aangetroffen.
Het
gebruik van sociaal onacceptabele woorden en zinnen (bijv: razen,
tieren, schelden, vloeken) door iemand die lijdt aan het syndroom
van Tourette wordt coprolalie genoemd. Naar schatting lijden
slechts 10% van deze patiënten aan coprolalie.
Het
stellen van de diagnose
Wat is dsm IV
Ook
binnen de Nederlandse psychiatrie wordt vooral het
classificatiesysteem gebruikt van de American Psychiatric
Association, welke is opgenomen in het psychologische handboek,
de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders
(DSM).
De DSM-IV-TR (Vierde versie-Text Revision) verving
in 2000 de DSM-IV uit 1994. Een nieuwe versie, de DSM-V, wordt
pas in 2010 verwacht. De DSM-IV-TR verschilt slechts van de
DSM-IV doordat hij tekstueel iets is aangepast aan de meest
recente psychologische inzichten.
Het is belangrijk om te
begrijpen dat de DSM slechts handreikingen geeft voor het stellen
van een diagnose van alle (in de westerse wereld)
wetenschappelijk aanvaarde psychologische stoornissen. Het heeft
dus totaal niets te maken met (het voorstellen van) een medicatie
of een behandelplan.
Criteria: DSM-IV criteria voor
PDD-NOS Pervasieve Ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins
Omschreven (met inbegrip van Atypisch autisme) (Pervasive
Developmental Disorder Not Otherwise Specified) Deze categorie
moet gebruikt worden als er een ernstige en pervasieve beperking
is in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie of
van de verbale en nonverbale communicatieve vaardigheden, of als
stereotiep gedrag, interesses en activiteiten aanwezig zijn,
terwijl niet voldaan wordt aan de criteria voor een specifieke
pervasieve ontwikkelingsstoornis, schizofrenie, schizotypische
persoonlijkheidsstoornis of ontwijkende persoonlijkheidsstoornis.
Zo behoren tot deze categorie ook de 'atypische autisme' beelden
die niet voldoen aan de criteria van de autistische stoornis
vanwege een begin op latere leeftijd, atypische symptomatologie
of te weinig symptomen of deze allemaal.
Wat zijn nu die
kenmerken (in willekeurige volgorde): 1) slechte (grove)
motoriek, slechte coördinatie 2) stereotiepe bewegingen/
tics 3) dwangmatigheid (soms alleen in gedachten) 4) het
niet 'zien' van dingen, en daardoor etiketjes opgeplakt krijgen
als 'lui', 'egoïstisch' 5) jezelf soms voor de ander
laten gaan 6) moeite met wederkerigheid, meer nemen dan geven,
moeite met gelijkwaardigheid in contacten 7) als een ander
iets vertelt, roept dat niet altijd een gevoel op, dus moeite met
invoelen vanuit je gevoel, dit lukt soms wel vanuit je
gedachten 8) lagere frequentie van contacten dan de meeste
mensen: bijv. je vrienden maar gemiddeld eens per maand willen
zien of spreken, of hooguit eens per week, geen behoefte aan
intensief contact 9) niet altijd in contact kunnen staan met
andere mensen of je omgeving, ook vaak weg zijn, letterlijk (weg
gaan, op je kamer gaan zitten, alleen willen zijn) en figuurlijk
(dissociëren, geestelijk weg gaan, absences/black outs) 10)
absences/ weg vallen/ in je eigen hoofd gaan leven/ in je eigen
wereldje zitten 11) moeite met groepen mensen, stil vallen in
een groep, niks zeggen, niet meer deelnemen aan het gesprek 12)
moeite met oppervlakkig praten, liever serieus doen, niet zo snel
humor hebben 13) niet creatief zijn 14) liefst zelfstandig
werken, dingen op je eigen manier willen doen, moeite met
samenwerken 15) individualistisch 16) niet echt bij een
groep (willen) horen, liever één-op-één
contacten hebben 17) moeite met (laten) aanraken 18) grote
zintuiglijke overgevoeligheid, bijv. voor geluiden 19) detail:
vooral op details letten en de grote lijnen uit het oog
verliezen, niet altijd de grote verbanden zien 20) visueel
denken: je een plaatje maken in je hoofd, in beelden denken 21)
sterk analytisch zijn 22) eerder rationeel dan emotioneel
zijn, tenminste zo komt het over op anderen, maar zelf kun je het
gevoel hebben wel erg gevoelig (overgevoelig) te zijn. Sommige
autisten zijn over- andere ondergevoelig. Niet alle autisten
noemen zichzelf in hoofdzaak ' rationeel. 23) moeite met uiten
van gevoelens, niet snel je gevoel laten zien 24) duidelijke
eigen mening hebben 25) moeite relaties op te bouwen en vooral
te houden, vooral wat betreft (intieme) vriendschappen 26)
maar 1 ding tegelijk kunnen doen 27) snel het overzicht
kwijtraken 28) traagheid 29) prosopagnosia: lett. geen
gezichten herkennen. 30) behoefte aan rust en een rustige
omgeving, moeite met drukte 31) tegenstrijdigheden in jezelf:
open-gesloten, stil-veel praten, aanpassen-moeite met aanpassen,
flexibel-niet flexibel, optimistisch-depressief, vrij-geremd,
nabijheid-afstand, lui-niet lui, rationeel-emotioneel en
(over)gevoelig, etc. 32) onhandigheid 33) verwarring bij
plagen 34) denken bij alles wat je doet 35) 'professortje'
in de ogen van anderen 36) moeite met grenzen 37) moeite
met beslissingen nemen, onzeker 38) eerlijkheid 39)
gedrevenheid 40) wilskracht 41) doorzettingsvermogen 42)
sterk gevoel voor rechtvaardigheid 43) je 'anders' voelen dan
anderen 44) egocentrisch gevonden worden door je omgeving 45)
weinig inlevingsvermogen 46) rigide, moeite met
veranderingen 47) fiepen: stereotiepe interesses, die heel
intens zijn 48) stereotiepe bewegingen/tics 49)
letterlijkheid 50) behoefte aan structuur 51) moeite zelf
initiatief te nemen 52) dingen op de lange baan schuiven 53)
(niet-functionele) routines hebben 54) volharding op
hetzelfde 55) (emotionele) kwetsbaarheid 56) slechte
non-verbale communicatie (bijv. geen oogcontact maken) 57)
naïviteit 58) pedant (geleerd) taalgebruik 59) moeite
met intimiteit en/of seksualiteit 60) geen relaties (kunnen)
hebben 61) behoefte aan voorspelbaarheid, slecht tegen
onverwachte dingen kunnen 62) perfectionistisch .. etc.
De
aanpak
Ouders zijn, zoals altijd natuurlijk, de
allerbelangrijkste bondgenoot van en voor kinderen met een
ontwikkelingsstoornis. Ouders zullen immers altijd
onvoorwaardelijk van hun kinderen blijven houden. En instinctief
zullen ouders al vroeg de signalen oppikken dat hun kind speciaal
is. Dat het extra zorg, aandacht en liefde nodig heeft. Maar
voordat een kind met een ontwikkelingsstoornis doeltreffend
geholpen kan worden is het belangrijk om te weten wat er precies
met hem of haar aan de hand is. Laat een zo duidelijk mogelijke
diagnose stellen. Stel vast hoe het kind in elkaar steekt en waar
het veel of nauwelijks problemen mee heeft. De opvoeding van
kinderen met een ontwikkelingsstoornis stelt zonder twijfel
bijzondere eisen aan hun ouders en leerkrachten. Kinderen met
een ontwikkelingsstoornis zijn het meest gebaat bij een
overzichtelijke en voorspelbare omgeving. Dit geldt zowel thuis
als op school. Dit maakt het voor het kind eenvoudiger zich goed
te gedragen. Het aanpassen van de omgeving wordt 'structuur'
genoemd. Men dient structuur aan te brengen in de tijd, de ruimte
en de regels die men gebruikt. Structuur in tijd betekent elke
dag hetzelfde doen op hetzelfde tijdstip. Structuur in ruimte
betekent bijvoorbeeld spullen een vaste plek geven, iedereen een
vaste plek aan tafel geven of slechts met één
spelletje tegelijk laten spelen, zo weinig mogelijk rommel laten
slingeren en dus opruimen. Duidelijke regels en afspraken kunnen
een situatie voor het kind overzichtelijk (-er) maken. Ook de
communicatie met het kind moet zo duidelijk mogelijk zijn. Soms
helpt het om de aandacht van het kind te vangen door eerst
oogcontact te maken of eerst zijn naam te noemen. Ook is het
belangrijk om korte, begrijpelijke zinnen te gebruiken en om
slechts één opdracht tegelijk te geven. Het is
belangrijk om gewenst gedrag te belonen, bijvoorbeeld door het
geven van een complimentje of een klein cadeautje. Beloning werkt
in de meeste gevallen beter dan straf en is dus een belangrijk
hulpmiddel om het gedrag van het kind positief te
beïnvloeden.
Het is dus beslist geen eenvoudige taak
waar men als ouders voor staat. Het kan daarom soms van belang
zijn om enige begeleiding te krijgen bij de opvoeding in de vorm
van gesprekken of een oudercursus. Het geeft ook zeker steun om
lid te worden van een vereniging van ouders van soortgelijke
kinderen. Soms heeft het kind met een ontwikkelingsstoornis zelf
zoveel last van het probleem, dat hulp voor het kind, individueel
of in groepsverband, zinvol kan zijn.
Medicijnen kunnen
soms iets helpen, maar kunnen het probleem nooit oplossen. Ze
kunnen echter helpen om het kind wat rustiger of beter bereikbaar
te maken. Daardoor dient men altijd het eventuele gebruik van
medicijnen samen te laten gaan met een vorm van gedragstraining
of gedragstherapie. Daarnaast is het belangrijk dat de school
waar het kind naartoe gaat kan inspelen op de specifieke
behoeften van dat kind. Voor sommige kinderen is speciaal
onderwijs noodzakelijk, anderen functioneren - eventueel met wat
extra hulp - goed binnen het gewone onderwijs. Laat echter nimmer
een leerkracht op de stoel gaan zitten van de ouder of medicus.
Onthoudt altijd dat een leerkracht slechts is ingehuurd om zo
goed mogelijk les te geven en op een wijze die optimaal is
afgestemd aan de aan zijn zorg toevertrouwde leerlingen. Dus hij
is degene die dient zich aan te passen aan het niveau van de
leerlingen.
Traditionele methodes
Omdat geen
enkel kind met PDD-NOS gelijk is, zullen ook de therapieën
en behandelmethodes voor ieder kind anders moeten zijn. Er zal
een bewuste keus moeten worden gemaakt uit een combinatie van
gedragstherapie, gestructureerde leeraanpak, medicatie,
logopedie, bezigheidstherapie en gesprekstherapie. Iedere
behandeling moet tot doel te hebben dat het typische en
communicatieve gedrag verbeterd wordt en dat het (voor de
buitenwereld) negatieve gedrag, zoals hyperactiviteit,
ritualistisch gedrag, zelf-mutilatie of agressiviteit, wordt
verminderd. Daardoor zal het functioneren in het dagelijks leven
en het vermogen om te leren van het kind positief worden
beïnvloed. Er bestaat groeiende aandacht voor het
behandelen van kinderen die nog niet naar school gaan. Want hoe
eerder met een behandeling wordt begonnen, hoe beter het
uiteindelijk resultaat kan zijn.
Aanpak van het
gedrag
Veel zaken lijken verwarrend voor kinderen met
PDD-NOS. Het lijkt of de wereld om hen heen te snel gaat voor hun
zintuigen. Ze proberen daarin op hun eigen wijze duidelijkheid te
scheppen, zoals ieder ander kind dat ook zal willen doen. Deze
duidelijkheid wordt het best geschapen in een georganiseerde
omgeving waar de regels en verwachtingen duidelijk zijn. Dit
betekent minder verwarrende prikkels voor een kind met PDD-NOS,
zodat het zich meer kan richten op dat wat echt belangrijk is.
Daarom moet de omgeving van een kind met PDD-NOS zeer
gestructureerd en voorspelbaar zijn.
Vaak zal een
gedragsprobleem een signaal zijn dat een kind iets probeert over
te brengen (bijv: verwarring, frustratie, angst). Denk voor het
gemak maar dat het gedragsprobleem een boodschap voor zijn
omgeving (en soms ook voor zichzelf) is die nog gedecodeerd moet
worden. Probeer vast te stellen wat de mogelijke oorzaak van dat
veranderde gedrag is. Is de routine of het schema van het kind
recent veranderd? Is er iets nieuws geïntroduceerd waardoor
het kind overstuur of verward heeft kunnen raken? Wordt het kind
misschien ziek? Wanneer de communicatieve vaardigheden
verbeteren, zullen als gevolg daarvan veelal ook de
gedragsproblemen verminderen - het kind heeft dan een betere
manier ontdekt om aan te geven waar het last van heeft, zonder
terug te hoeven vallen op het eerdere negatieve gedrag.
Het
gebruik van positieve gedragsondersteuning voor deze kinderen is
altijd effectief gebleken.
Medische behandeling
Het
belangrijkste doel van de medische behandeling van kinderen met
PDD-NOS is om de lichamelijke en geestelijke gezondheid te
garanderen. Er is geen enkel specifiek medicijn dat ieder kind
met PDD-NOS kan genezen of zelfs maar helpen. Van sommige
medicijnen is ontdekt dat ze voor sommige kinderen baten, maar
bij anderen hebben dan weer geen enkel effect. Ieder medicijn
moet bij kinderen met PDD-NOS zeer precies worden ingeregeld
totdat de optimale combinatie of dosering is gevonden. Hierdoor
ontstaat voor ieder afzonderlijk kind met PDD-NOS een uniek
medicijnregime. Door deze complexiteit wordt een medicijntherapie
door veel artsen gezien als een soort laatste redmiddel en wordt
slechts gebruikt als andere behandelmethodes onvoldoende
resultaat hebben opgeleverd. Medicatie is meestal echter wel
effectief (en noodzakelijk) gebleken bij het bestrijden van
ziektebeelden die gelijktijdig voor kunnen komen bij PDD-NOS,
zoals ADHD, tics of een dwangneurose (obsessive compulsive
disorder).
De uiteindelijke beslissing van de ouders om
wel of niet medicijnen te gaan gebruiken voor de behandeling van
hun kind is een zeer persoonlijke keuze en dient te allen tijde
te worden gerespecteerd en ondersteund door de behandelend arts
(en zelfs door de leerkracht die soms ook nog wel eens druk poogt
uit te oefenen). Medicatie moet altijd worden gebruikt in
samenhang met andere (gedrags-)behandelmethodieken en de effecten
(of het gebrek daaraan) moeten in de gaten worden gehouden door
doelmatige terugkoppeling met het kind, ouders en
leerkrachten.
Psychologische
behandeling
Gesprekstherapie kan nuttig zijn voor het
hele gezin om hen te assisteren bij het aanpassen van hun
opvoeding aan het kind met een stoornis. De opvoeding moet
perfect toegesneden zijn op (de ernst van) het probleem. Indien
het kind al op school zit, zouden zowel ouders als leerkrachten
op de hoogte moeten worden gebracht van de mogelijke symptomen
van PDD-NOS. En hoe deze symptomen het gedrag van het kind met
PDD-NOS kunnen beïnvloeden in alle mogelijke situaties,
waardoor men niet voor onaangename verrassingen komt te staan.
Schoolartsen en (eventueel) schoolpsychologen zouden ook hun nut
moeten bewijzen bij het begeleiden van de leerkrachten, case
management en gedragstraining.
Pdd-nos op school
Toen
en nu Kinderen met een ernstige ontwikkelingsstoornis konden
vroeger eenvoudig worden gedefinieerd: zij waren degenen die van
school werden gestuurd op basis van omvangrijke geestelijke-,
fysieke-, en/of gedragstekortkomingen, die gemakshalve maar als
blijvend werden beschouwd.
Recentere pogingen om deze
groep te definiëren hebben veel meer de nadruk gelegd op
educatieve overwegingen (en uitdagingen) in plaats van kille
statistische gebreken. Voor sommige leerlingen kan een
ontwikkelingsstoornis zelfs een toestand van voorbijgaande aard
zijn, waarbij het kind (soms tijdelijk) veel zorg, veel toezicht
en veel (educatieve) hulp nodig heeft.
Wat betekent dit
voor de school?
Een vroege diagnose en
scholingsprogramma's op maat zijn bijzonder belangrijk voor
kinderen met autisme en PDD-NOS. Al vanaf een jaar of vier zouden
kinderen met autisme en PDD-NOS in aanmerking moeten komen voor
een scholingsprogramma dat, vanaf de eerste groepen van het
basisonderwijs precies, afgestemd is op hun individuele
behoeften. Deze scholingsprogramma's dienen zich te steeds
richten op het verbeteren van de communicatieve-, sociale-,
studie-, gedrags- en dagelijkse levensvaardigheden. Problemen met
gedrag en communicatie, welke het leren lastig maken, maken soms
de hulp noodzakelijk van een hulpverlener, die zich
gespecialiseerd heeft in autisme en PDD-NOS, en die dient te
assisteren bij het opstellen van behandelplannen, die zowel op
school als thuis kunnen worden uitgevoerd.
Het doen en
laten in de klas zou zodanig gestructureerd moeten zijn dat het
(les-)programma voor het kind consistent en voorspelbaar is.
Leerlingen met autisme en PDD-NOS leren beter en raken minder
snel verward wanneer informatie zowel visueel als verbaal wordt
(weer-)gegeven. Interactie met leeftijdsgenoten zonder een
ontwikkelingsstoornis is ook belangrijk omdat deze leerlingen
uiteraard model staan voor normaal taalgebruik, sociale- en
gedragsvaardigheden. Om de problemen te overwinnen, die kunnen
ontstaan doordat een school vaardigheden generaliseert (alle
kinderen op dezelfde wijze lesgeven), is het bijzonder belangrijk
om, in samenspraak en samenwerking met de ouders, programma's te
ontwikkelen, zodat leeractiviteiten, ervaringen en de aanpak
kunnen worden overgenomen door het thuisfront en de
leefomgeving.
Bij kinderen met PDD-NOS moet het lesgeven
dus aansluiting weten te vinden bij wat ze nodig hebben: veel
structuur en een directieve (sturende: doe dit, doe het nu, doe
het zo, wijs aan) onderwijsomgeving. Alleen op deze manier
krijgen ze de mogelijkheid om activiteiten te voorspellen,
waardoor het gedrag van het kind verbeteringen zal vertonen.
Bovendien moet gedacht worden aan het geven van 'remedial
teaching' om de zwakkere aspecten, zoals lezen, schrijven en
rekenen, extra aandacht te geven.
De structuur Structuur
wordt in deze context in de volgende vormen aangebracht: ·
Structuur in tijd (dagindeling, volgorde van taken en
lesindeling, bezigheden, aansturen van werktempo); ·
Structuur in ruimte (eigen werkplek, prikkelarme omgeving, iedere
activiteit zijn eigen plek); · Structuur in procedures
(roosters, regels, looproutes, wijzigingen, beloning, straf); ·
Structuur in taken (omgang met materiaal, stappenplannen,
overzichten, werken naar zichtbaar eindproduct); ·
Structuur in omgeving (houding, hiërarchie, duidelijk,
voorspelbaar, consequent, neutraal).
Het onderwijs In
het aanbieden van structuur aan kinderen met PDD-NOS (of iedere
andere ontwikkelingsstoornis) is het bijzonder belangrijk om dit
niet alleen verbaal te doen. Ze hebben in het algemeen immers
minder besef van de veelheid aan betekenissen van de taal. Een
betere mogelijkheid is het (mede) visualiseren van wat er
gevraagd wordt. Gebruik daarbij korte duidelijke zinnen, zo
concreet en directief (sturend: doe dit, haal dat) mogelijk.
Herhaal de boodschap zo nodig op dezelfde manier nog eens, geef
ze de tijd en ruimte om de informatie rustig te verwerken. Wijs
daarbij naar het voorwerp dat bedoeld wordt. Eenvoudige
afbeeldingen (bijv: pictogrammen) of computers kunnen ter
ondersteuning gebruikt worden. Verder is het voor deze
kinderen van groot belang om de kern van de taak te onderwijzen
en bijvoorbeeld mogelijke varianten, versieringen of uitwijdingen
weg te laten. Verklein de taken, maak ze eenduidig, eenvoudig en
eenvormig. Bouw regelmatig ontspanningmomenten in en stel het
tempo en de doelen wat lager in. Deze kinderen lopen voortdurend
op hun tenen en zitten daardoor sneller aan hun emotionele
grenzen. Reduceer prikkels en accepteer dat deze kinderen anders,
sneller en extremer reageren dan kinderen zonder een
ontwikkelingsstoornis.
Vaardigheden
leerkracht
Benodigde vaardigheden leerkracht: 1.
individuele aanpak 2. zorgen voor rust en voorspelbaarheid
3. de specifieke gedragskenmerken van betreffende kind kunnen
begrijpen 4. visualisatie methode kunnen toepassen en het
taalgebruik aanpassen 5. structuur aanbrengen in Tijd -
Ruimte - Activiteit
Schoolverantwoordelijkheid: De
school dient te zorgen voor een veilig en voorspelbaar klimaat
zowel binnen als buiten de klas.(Tip: maak als...dan... afspraken
met het kind, zodat hij/zij weet wat van hem/haar verwacht wordt.
Wijs één persoon aan als vast aanspreekpunt voor de
autist. Zorg dus voor zoveel mogelijk structuur
http://www.pdd-nos.nl/
|